Trombose versus embolie
Trombose is de vorming van bloedstolsels terwijl embolie een klinische aandoening is waarbij kleine deeltjes van stolsels, vet enz. Afbreken en een slagader blokkeren. Deze aandoeningen kunnen hetzelfde zijn als het geblokkeerde vat hetzelfde is, maar trombose blokkeert een bloedvat op een vernauwde plaats, terwijl embolie ook gezonde bloedvaten kan blokkeren.
Trombose
Trombose is de vorming van bloedstolsels. Nadat een wond bloedplaatjes aggregeren op de plaats van de wond om een losse plug te vormen, verandert de fibrinevorming de losse plug in een definitief bloedstolsel. Fibrinevorming omvat een cascade van reacties en een aantal stollingsfactoren. Er zijn twee routes van bloedstolling; de intrinsieke en de extrinsieke paden. Beide routes komen samen in een gemeenschappelijke cascade, wat resulteert in de vorming van een bloedstolsel. Beide routes hebben een gemeenschappelijk eindresultaat, namelijk de activering van factor X.
Bloedstolling - intrinsieke route: aan het begin van de intrinsieke route activeert een molecuul genaamd kininogeen factor XII. Deze reactie vindt buiten plaats, wanneer bloed in contact komt met glas. In het lichaam begint het wanneer een beschadigd vat de onderliggende collageenvezels blootstelt aan stollingsfactoren. Factoren XI en IX worden opeenvolgend geactiveerd. Factor IX bindt factor VIII en activeert factor X.
Bloedstolling - extrinsieke route: aan het begin van de extrinsieke route activeert een molecuul genaamd weefseltromboplastine factor VII. Factoren IX en X worden vervolgens geactiveerd. Factor X katalyseert de omzetting van protrombine in trombine. Trombine activeert factor XIII. Het uiteindelijke resultaat is de omzetting van fibrinogeen in fibrine. Een fibrine-netwerk vormt zich rond een losse bloedplaatjesplug en er vormt zich een definitief stolsel.
Dit fenomeen is van klinische betekenis wanneer dit gebeurt in een vernauwde slagader die een orgaan voedt. Wanneer een hoog lipidengehalte plaquevorming op de arteriële wand bevordert, worden de slagaders vernauwd. Wanneer er schade is aan de bovenkant van de plaque, vormt zich een bloedstolsel bovenop de plaque waardoor de bloedtoevoer naar het betreffende orgaan verder in gevaar komt. Dit is wat er gebeurt bij hartaanvallen.
Stolling is zeer gunstig omdat het bloeden uit huidwonden stopt. Het sluit een nieuw opgericht portaal voor toegang tot infecties. Stolling is essentieel voor het succes van chirurgische ingrepen.
Embolie
Embolie is een klinische aandoening waarbij een klein deeltje uit een bloedstolsel, vet, lucht, vruchtwater of placentaweefsel van een andere plaats komt en een slagader blokkeert. Bij patiënten die bedlegerig of geïmmobiliseerd zijn, kunnen zich bloedstolsels vormen in de diepe aderen van de benen. Dit wordt diepe veneuze trombose genoemd. Stolselembolie treedt op wanneer embolieën van deze omhoog schieten en de bloedvaten in de longen blokkeren. Vetembolie kan optreden wanneer na een breuk vetbolletjes uit het bot omhoog schieten om de slagaders te blokkeren. Luchtembolie treedt op doordat er lucht in de bloedvaten komt in een hoeveelheid die niet kan worden opgenomen. Tijdens de bevalling, in externe cephalische versie en polyhydramnio's, kan vruchtwater in de bloedsomloop komen. Placentaweefsel breekt af en komt tijdens de zwangerschap in minieme hoeveelheden in de bloedsomloop van de moeder terecht. Bij door zwangerschap veroorzaakte hypertensie,er is een hoger risico op embolie van de placenta.
Wat is het verschil tussen trombose en embolie?
• Trombose is stolselvorming terwijl embolie kleine deeltjes afbreekt van stolsels, vet enz.
• Trombose blokkeert een bloedvat op een vernauwde plaats, terwijl embolie ook gezonde bloedvaten kan blokkeren.
• Beide condities kunnen hetzelfde zijn als het geblokkeerde vat hetzelfde is.
• Geneesmiddelen die het bloed verdunnen, voorkomen stolselvorming. Geneesmiddelen die stolling stoppen, stoppen stolselembolie. Zorgvuldige omgang met gebroken botten voorkomt vetembolie.